woensdag 14 juli 2010

Eigen bedrijf in trek bij student -(uit: de Volkskrant)

De studenten blijken een stuk meer geneigd een eigen bedrijf te beginnen dan drie jaar geleden. Dit jaar gaf 62 procent aan dat ondernemerschap een tamelijk tot zeer sterk deel van hun beroepswens is; bij een vergelijkbaar onderzoek in 2007 was dat nog maar 28 procent.

Bijna een kwart (23 procent) van de studenten zegt later zeker ondernemer te willen worden. Drie jaar geleden was dat nog 13 procent. Ook hier is de stelligheid bij studenten in het beroepsonderwijs groter dan die bij studenten aan een wetenschappelijke opleiding. Op het wo is de stijging ten opzichte van 2007 wel het sterkste.

Volgens Petra Gibcus van EIM is de diversiteit van de terreinen waarin studenten werken, enorm. ‘Dat kan ICT, kunst of economische dienstverlening zijn, maar ook in de psychologie.’

De studenten die overwegen een eigen bedrijf te beginnen, noemen als belangrijkste reden het aangaan van een uitdaging, onafhankelijkheid en de wens veel geld te verdienen (in die volgorde). Als belangrijkste noodzakelijke vaardigheiden zien ze goed kunnen communiceren en organiseren en risico’s durven nemen.

Ten opzichte van het begin van de regeling Ondernemerschap en Onderwijs 2007 blijken steeds meer scholen in hun curriculum aandacht te besteden aan ondernemerschap en contacten met het bedrijfsleven. Universiteiten en basisscholen doen hier het minste aan.

Dat is ook nodig, zegt Petra Gibcus, omdat er steeds een lichting ondernemers met de vergrijzing verdwijnt. ‘Je moet dus steeds nieuwe mensen hebben die bedrijven beginnen.’ In families waar al ondernemers actief waren, gebeurt dat gemakkelijker dan in families zonder dat soort voorbeelden. Daarom is het goed, zegt Gibcus, als het onderwijs ook jongeren laat kennismaken met ondernemerschap.

Volgens het ministerie van Onderwijs is ondernemerschap van belang omdat dit bijdraagt ‘aan een sterke samenleving die in staat is mee te bewegen met de veranderingen in de maatschappij en aan een kenniseconomie die behoort tot de wereldtop’. Op dit moment hebben echter nog te weinig mensen een voorkeur voor ondernemerschap, constateert het kabinet, en wordt meer en meer van burgers verwacht dat ze actief deelnemen aan de samenleving, zich minder afhankelijk maken en zich ook minder afwachtend opstellen.

Posted via email from School of Media @ Windesheim

donderdag 8 juli 2010

De morsige held en het digitaal vertrouwen (V en slot) (bron: De nieuwe reporter)

woodwardbernsteinDe journalist is een altijd dronken, opdringerige, slecht geklede held die zich zijn brutaliteit kan veroorloven zolang hij uiteindelijk the good guy is. Hij mag, althans in de Hollywoodfilms die zijn imago goeddeels bepaalden, volop liegen en bedriegen, stelen en omkopen en elke ethische code aan zijn laars lappen zolang hij dat niet doet voor zijn eigen ego maar om een nog grotere schurk te ontmaskeren.

De journalist, zegt Joe Saltzman – journalist en docent aan Annenberg – in een interview met blogger Henry Jenkins, is sinds het begin van de twintigste eeuw een gemankeerde held. Weinig geliefd, met argwaan bekeken, maar gedoogd omdat hij het publieke belang zegt te dienen. Dat Saltzman het vooral over de Amerikaanse journalist heeft, die met muckraking grootgebracht werd, spreekt voor zich.

Het imago klopt niet met de werkelijkheid, niet nu en niet hier. Het heeft zich in eerste instantie gevormd in de jaren van de penny press, de naar roddel jagende Amerikaanse boulevardpers. En het is bijgesteld toen de journalistiek onderzoek ging doen; Woodward en Bernstein (All the president’s men) introduceerden een nieuw type, dat – helaas – weer minder dominant werd toen entertainment en televisie het begonnen te winnen van gedrukte media.

Maar het morsige imago past ook minder bij de Nederlandse journalist. In de halve eeuw van verzuilde kranten was de archetypische verslaggever – althans in de beeldvorming – eerder volgzaam dan brutaal, zij het soms inderdaad in kennelijke staat. Sinds pakweg 1966, niet toevallig het jaar waarin de School voor de Journalistiek in Utrecht begon, is hij zelfbewuster geworden, professioneler, en na enige tijd ook afhankelijker. Beter, zou je zeggen.

We vertrouwen wat we kennen
Het groeiende wantrouwen jegens de pers van de afgelopen tien jaar blijft merkwaardig. De pers maakt niet meer fouten dan dertig jaar geleden, waarschijnlijk zelfs minder, maar wat ze misdoet wordt meer dan ooit uitvergroot – omdat de assertieve burger en gemaltraiteerde politicus de weg weten te vinden naar de rechter en de Raad voor de Journalistiek, omdat media hun eigen fouten openlijker toegeven en onderzoeken, en omdat internet zijn eigen watchdogs voortbracht.

Het oude vertrouwen in de pers is met de jaren gegroeid. Hoe langer een relatie duurt, hoe groter de kans dat je iets of iemand vertrouwt, of in elk geval – de rechercheur en zijn verklikker – denkt te weten in welke mate je iemand kunt vertrouwen. Het oude vertrouwen in media moest wel een resultaat zijn van het schier levenslang lezen van een dagblad, of van het rituele Journaal-kijken.

Logisch dat steeds meer mensen de pers wantrouwen als steeds minder mensen die pers dagelijks volgen, of denken dat er geen andere journalisten zijn dan tv- en roddelbladenpaparazzi. Toegegeven, de redenering is verdacht simpel. Het wantrouwen in de media groeit niet omdat we gemiddeld vinden dat de pers slecht werkt, maar omdat we gemiddeld minder kranten lezen. Wat we niet kennen, vertrouwen we niet; sterker nog: wat we niet kennen – vreemd eten, vreemde gewoontes -, beladen we met wantrouwen. We zetten ons af even tegen wat we niet kennen. Daar wordt het wij-gevoel en de sociale structuur sterker van.

Kranten die niet worden vertrouwd hebben dus wel een probleem, maar misschien een ander dan ze dachten. De mogelijkheden om hun oplage te verhogen zijn niet geweldig groot, maar ze kunnen via nieuwe media wel hun imago versterken. Dat is geen nieuwe gedachte – internet als marketingkanaal is het oudste online verdienmodel – maar misschien kunnen media er slimmer en bewuster mee omgaan.

Zand en klei
Vertrouwen moet telkens worden bevestigd. Albert Heijn en Volvo moeten elke dag bewijzen dat ze het waard zijn. Maar de manier waarop de indruk van betrouwbaarheid, het imago, wordt vastgelegd en in stand wordt gehouden, veranderd in een digitale cultuur omdat informatie – waarvan “vertrouwen” is gemaakt – nu eenmaal een andere structuur heeft – zoals los zand zich anders gedraagt als een klomp kneedbare klei.

Het is al dikwijls gezegd: op internet is vertrouwen veel vaker het direct meetbare, controleerbare en bruikbare product van wat gebruikers ergens van vinden. Meer dan een late en voor de gebruiker nutteloze onderzoeksstatistiek (“40% van de Nederlanders verrouwt de media”) is online vertrouwen persoonlijk en onmiddellijk: we kunnen zien wie wat vindt van welk product, en handelen daar meteen naar. Kijk naar Marktplaats en eBay en Digg.

Daar horen twee kanttekeningen bij. Vertrouwen ontstaat al duizenden jaren in sociale netwerken, maar de netwerken van social media zijn wellicht minder vergelijkbaar met traditionele verbanden dan we denken. Online vrienden zijn niet allemaal “echte” vrienden (en dus ontvrienden we af en toe). Online netwerken gaan vaak over één ding, één onderwerp, één passie. Dat maakt ze heel bruikbaar voor het creëren van vertrouwen op dat ene onderwerp, maar waarschijnlijk ongeschikt zodra het eigenlijk over iets anders gaat.

En twee: journalisten moeten nog steeds doen wat ze altijd moesten doen. Bronnen noemen, transparant zijn over hun bindingen (“van welke denktank is die commentator eigenlijk lid?”) en methodes, verwijzen naar documenten, ruimhartig rectificeren als dat nodig is, en fair omgaan met degenen over wie en voor wie je schrijft. Dat doen we allemaal meestal heel behoorlijk, maar de perceptie van een deel van het publiek is anders en elke fout loopt de kans uitvergroot te worden.

Doe wat kan, het wordt verwacht
Het vertrouwen in de pers kan worden hersteld. De behoefte aan nieuws en opinies die vooral ook betrouwbaar zijn, zal weer toenemen. Zichtbaar zijn – behalve in druk ook online en mobiel – helpt. Zorgvuldig en fair werken, helpt ook. Maar er is natuurlijk meer. Op internet ontstaan nieuwe normen en gebruiken, domweg omdat ze technisch mogelijk zijn.

The Washington Post komt in een verhaal over generaal McChrystal niet meer weg met louter anonieme bronnen, zegt blogger Jeff Jarvis. Dat het in die gezaghebbende krant staat, is niet meer voldoende. De moderne lezer verwacht bronvermelding, omdat de cultuur en technologie van internet dat – met de verwijzende hyperlink – als norm hebben omarmd en mogelijk gemaakt.

Dit is het vijfde en laatste deel van een serie posts over vertrouwen in de journalistiek. Dit artikel verscheen eerder op het weblog van Henk Blanken.

Posted via email from School of Media @ Windesheim

woensdag 7 juli 2010

Ik wil niks missen (Journalistiek & vertrouwen IV) (Bron: De nieuwe reporter)

f5-buttonAls argwaan de culturele norm is, hoe gaat vertrouwen in de pers dan nog een rol spelen? Ik geloof dat mediaconsumenten op enig moment weer keuzes zullen gaan maken die ten dele gebaseerd zijn op de zekerheid – meer dan de sceptische aanname – dat informatie klopt en opinies gezag hebben. Maar bovenal denk ik dat eerst nog een andere behoefte zal ontstaan: niets willen missen.

Onmogelijk kunnen we al het nieuws volgen. De Google-generatie vertrouwt er niet op dat de klassieke journalistiek de juiste selectie maakt – ze hebben er althans geen geld voor over. Jongeren vertrouwen op hun netwerk, waarop ze vrijwel doorlopend mobiel zijn aangesloten. En ze weten dat “breaking news” door oude en nieuwe media zo massaal wordt opgepikt dat ze het hoe dan ook meekrijgen (“Als het belangrijk genoeg is, vindt het mij wel”).

Maar er gaapt wel een gat. De Google-generatie filtert haar eigen nieuws, checkt nieuwssites als Nu.nl, scant koppen en zenders en sites, maar is van de weeromstuit als de dood nieuws te missen dat er tussendoor glipt. Nieuws dat zo klein is dat het onder de radar blijft, maar zo relevant voor die ene gebruiker dat hij het niet had willen missen.

Met rss-readers en alerts kom je een heel eind. Maar er zijn dagen waarop mijn rss-feeds “vol lopen”, en ik een blinde selectie moet maken. Alles ouder dan drie dagen blijft dan ongelezen. Favoriete bloggers als Carr en Jarvis lees ik nog wel, maar de digitale rubriek van The New York Times en tachtig andere feeds sla ik over. In zulke situaties vertrouw ik erop dat “mijn bloggers” me wel zullen wijzen op stukken die ik niet mag missen. Dat gaat meestal wel goed, maar de onzekerheid knaagt.

Slimmer filter
Er moet een slimmer filter mogelijk zijn dan het nog te lompe gereedschap van reader en alerts. Ik zou een lerend systeem willen hebben, dat rekening houdt met wat ik eerder las, met waar ik eerder naar zocht, welke bloggers ik altijd lees en welke ik vaker oversla. En ik zou – intelligenter dan Google het nu al doet – gewezen willen worden op sites en blogs die ik eigenlijk niet zou mogen missen.

Behalve slimmere filters denk ik dat de al jaren oude trend van meer persoonlijkheden in het nieuws – anchormen, columnisten, bloggers – nog verder zal doorzetten. Het is niet toevallig dat ook kwaliteitskranten steeds vaker foto’s van prominente auteurs afdrukken – vroeger was dat “niet chique”. Het oude concept van de “auteurskrant” komt terug, anders en sterker (zoals ik ook denk dat de gemiddelde lengte van verhalen zal toenemen: lang is het nieuwe kort, zeg maar).

De associatie van nieuwsmerken met vertrouwen is goeddeels stuk (al is ze onverwoestbaar bij de wat oudere consument). Steeds meer en steeds directer – en daardoor steeds vluchtiger, denk ik, wordt een reputatie gevormd door wat consumenten gezamenlijk vinden. Let wel: niet van het merk, niet van de NRC, maar van dat laatste stuk over DSB of die laatste column van Bas Heijne. Die instant reputatie is vandaag van waarde, maar morgen al weer verwaterd.

Marketeers worden knettergek van die wispelturigheid – de vluchtige consument is al bijna zo oud als de zwevende kiezer. Er moeten in andere branches strategieën bedacht zijn als antwoord; goede kans dat de pers daar nog wat van kan leren. Zonder enig twijfel hebben we het dan over transparantie en accountability, over interactiviteit en betrokkenheid, over een journalistiek die luistert naar de lezer en kijker, zonder hem en haar naar de mond te praten.

Dit is het vierde deel van een serie posts over journalistiek en vertrouwen. Het artikel verscheen eerder op het weblog van Henk Blanken.

Posted via email from School of Media @ Windesheim

dinsdag 6 juli 2010

conferentie IAMCR

we zitten gezellif wroqwlfqjhdx wxjkhsdxkjDKXLjaskldjaKDJaslk

Posted via email from School of Media @ Windesheim

maandag 5 juli 2010

facts-about-the-internet

De defensieve innovatiecultuur in de journalistiek « De nieuwe reporter

Het_Wekelijks_Nieuws_1952-1[1]Ter gelegenheid van de presentatie van het Handboek Crossmediale Journalistiek en Redactie op 30 juni, hield een van de auteurs, Alexander Pleiijter, onderstaande inleiding.

1995 is het geboortejaar van de Nederlandse internetjournalistiek. In 1995 gingen namelijk de eerste Nederlandse kranten online (Eindhovens Dagblad en NRC Handelsblad), kwam het eerste opinieblad met een website (De Groene Amsterdammer) en vond de lancering plaats van Planet.nl en Webwereld, die een belangrijke voortrekkersrol vervulden voor de Nederlandse internetjournalistiek.

Nieuwe mogelijkheden
Het was een tijd die volop revolutionaire veranderingen ademde. Een tijd van nieuwe mogelijkheden. Mogelijkheden voor nieuwe vormen van journalistiek, nieuwe manieren van verhalen vertellen, nieuwe manieren om het nieuws te presenteren en te verspreiden. Kortom, nieuwe mogelijkheden voor het verbeteren van de journalistiek.
De kwaliteiten die internet anders maken dan andere media zijn met name de volgende:
1. Actualiteit
2. Multimediaal
3. Interactief
4. Hypertekstueel
5. Volop ruimte

Defensieve innovatiecultuur
Maar lange tijd kwam er maar bar weinig van terecht van al die mooie beloftes. Het benutten van al die mogelijkheden ging eigenlijk heel langzaam. Een van de oorzaken schuilt in de defensieve innovatiecultuur bij veel mediaorganisaties.

Kenmerkend zijn twee typen reacties:
1. Kill them: Het bagatelliseren van alle nieuwe ontwikkelingen door ze af te doen als irrelevant. Met uitspraken als: internet is een hype, burgerjournalistiek bestaat niet, bloggers zijn schreeuwerds.
2. Join them: meedoen omdat het moet. Ergo, geen echte belangstelling in het ontdekken van de mogelijkheden van nieuwe media. Meedoen om niet achterop te lopen, meedoen uit angst te verdrongen worden door nieuwe media of overbodig te worden. Geen oprechte belangstelling voor nieuwe mogelijkheden.
Knelpunten voor innovatie
De angst om overbodig te worden of niet mee te gaan met deze tijd, is de belangrijkste raadgever. Dat leidt tot de volgende knelpunten of barrières:

1. Nieuwe initiatieven mogen niet schadelijk zijn voor de bestaande. “Een website? Prima,want we willen niet achter lopen, maar als die site maar niet concurrerend is met de krant.” Want, zo is het argument, met de krant verdienen we geld en met internet niet. Dus kregen we krantensites die aanvankelijk geen actueel nieuws gaven. Eerst moest de krant bij de abonnee op de mat liggen, daarna kwam het op de website. Het gevolg: nieuwsorganisaties ontwikkelden geen websites die onderscheidend en superieur waren aan hun papieren product. Het credo was om vooral met minimale kosten te werken, kortom, shovelware: berichten die voor de krant werd geschreven online zetten. Zonder verdere bewerking, zelfs zonder ook maar één link aan te brengen. Lekker goedkoop.

2. Het oude medium blijft de prioriteit voor journalisten omdat ze dat nu eenmaal gewend zijn. Nog steeds hoor je vaak zeggen dat journalisten ‘op de krant werken’ en dat ook zo voelen. Met als gevolg dat de papieren krant voorrang krijgt. Typerend voorbeeld uit de praktijk: bij groot nieuws vraagt een internetredacteur een journalist op de redactie: “Kan je snel een nieuwsbericht maken, we moeten het nieuws snel brengen op de site.” Waarop de journalist antwoordt: ”Even geduld, ik maak eerst even mijn artikel af voor de krant, daarna heb ik wel even tijd voor jou.”

3. Redacties krijgen van hogerhand geen tijd om zich te verdiepen in de mogelijkheden van nieuwe media, omdat het oude medium prioriteit blijft houden en nieuwe media bijzaak zijn. Dus krijgen journalisten geen tijd om na te denken over innovatie journalistieke projecten. Hun taken blijven hetzelfde, prioriteit is het produceren voor het oude medium. Elke activitieit voor internet is extra werk. Een journalist die blogt op de website van de eigen krant? Hartstikke leuk, maar die krijgt daar geen compensatie voor en doetdat dus in feite in de eigen vrije tijd.

4. Niet de juiste mensen op de juiste plek. Het aanstellingsbeleid op redacties is vaak niet gericht op innovatie. Als iemand goed werk levert als verslaggever, dan komt er een moment dat hij of zij in aanmerking komt voor een promotie, bijvoorbeeld een leidinggevende functie. Maar een goede verslaggever hoeft geen goede manager te zijn. En ook geen goede vernieuwer. En dus komen de verkeerde mensen op de verkeerde plek terecht. Op het weblog DodeBomen.nl las ik over de internetredactie van een Nederlandse krant die een chef kreeg die niet wist wat een RSS-feed is. Hoe kan je van zo iemand innovatie verwachten?

5. Innovatie is op redacties vaak particulier initiatief, zonder dat er een plan is met een visie en zonder dat er een redactiebreed beleid is om zo’n innovatie te implementeren. Zie als voorbeeld blogs op veel nieuwssites: enkele journalisten, die dat leuk of belangrijk vinden, hebben een blog, maar er is geen lijn in te ontdekken. Het is vaak een vergaarbak van willekeurige onderwerpen. Waarom op Volkskrant.nl bijvoorbeeld wel een blog Standplaats Groningen, maar geen blog over andere steden? Waarom wel een blog over voetbal en bridge, maar niet over andere sporten?

6. Het hardnekkige principe van ‘wij publiceren, jullie consumeren’ dat hoogtij blijft vieren in de journalistiek. Burgerjournalistiek en user generated content worden bruusk van tafel geveegd, onder het mom van waardeloos, nutteloos , niet-journalistiek. Terwijl de meest fundamentele verandering van internet bestaat uit het afbreken van dat gesloten monopolie van de journalistiek. Internet is netwerken, delen, samenwerken, uitwisselen. Daar worden journalisten niet slechter van, maar beter.

Als journalisten te weinig nadenken over de voordelen en mogelijkheden van nieuwe media, en louter halsstarrig vasthouden aan de aloude journalistieke principes, doen ze het vak geen deugd, maar kwaad. Dan helpt de journalist zijn eigen vak om zeep.

Bovenstaande inleiding is ook gepubliceerd op het weblog van de auteur.

Posted via email from School of Media @ Windesheim