vrijdag 16 juli 2010

De toekomst van de tv

(Een artikel dat eerder in de Varagids verscheen)

Grote innovatie komt altijd uit onverwachte hoek. Waar het geen gekke gedachte was geweest dat computergigant Microsoft ook op computernetwerk internet een prominente rol zou gaan spelen, was het Google dat daar op afstand met vernieuwende diensten de grootste werd. Waar het niet onlogisch was geweest als platenmaatschappijen op internet met nieuwe toepassingen voor muziekliefhebbers waren gekomen, was het Apple dat met zijn iTunes store, iPod en iPhone de muziekwereld op zijn kop zette. Vaste patronen, vaste gewoontes, ze verhinderen echt radicale vernieuwing. De grootste sprongen voorwaarts komen vaak van partijen zonder ballast uit het verleden.

 De grote stap op televisiegebied gaat dan ook niet van de klassieke spelers komen.

Controle

Zeker, aan televisies wordt hard gesleuteld. Van zwart-wit gingen we naar kleur, gingen we naar HD en gaan we nu naar 3D. Over drie jaar hebben 30% van de huishoudens een 3D-tv, verwacht onderzoeksburo GfK. Net5 is later dit jaar al bij Ziggo met een brilletje op in drie dimensies te zien.

 De kwaliteit van hetzelfde wordt beter. Maar de ervaring en het gebruik worden daarmee nog niet fundamenteel anders. We blijven op televisie naar een kastje kijken waarop inhoud staat die door iemand anders voor ons is geselecteerd en klaar gezet. We blijven turen naar een gecontroleerde omgeving waar weinig ontwikkeling in zit. 

En dat terwijl we de rest van de dag gewend raken aan een onbeperkte hoeveelheid inhoud op internet en mobiel waar we zelf uit kunnen kiezen. Natuurlijk, mooi zo’n on demand omgeving van UPC waar af en toe een film bijkomt, maar die van mijn voorkeur zit er dan weer niet bij. En aan YouTube wordt per minuut 24 uur (!) video toegevoegd. Dat is 1440 uur aan nieuwe video per uur en 34.560 per dag! De beeldkwaliteit van het YouTube materiaal wordt steeds beter en de diversiteit en kwaliteit van het gebodenen is groot en er zitten veel parels tussen.

Maar hoe vinden we die parels? Wie helpt ons kijken? Dat is de klassieke rol van een televisiezender. Of van een gids als de Varagids. Dat gaat heel erg goed met televisiezenders die schaarste kennen waardoor maar beperkte selecties hoeven worden gemaakt. Maar hoe zit dat straks als we die oneindige hoeveelheid video overal tot onze beschikking hebben, waar we ook zijn? Naast tv is dan video op mobiel, laptop of iPad voor iedereen normaal. Dan zijn het naar mijn mening ook hier de nieuwe spelers die het verschil gaan maken.

Vrienden

Wereldwijd worden bijvoorbeeld Google en Facebook cruciaal als het gaat om vinden, ontdekken en adviseren. 

Google is de partij met de meest gebruikte zoekmachine die dagelijks beter leert om voor ons te vinden wat we zoeken. Dat is in het algemeen op internet zo, maar nog meer binnen een omgeving als YouTube waar mensen inhoud beoordelen met sterren, commentaar leveren in de comments en films tot favoriet bestempelen om later nog eens terug te kijken. Dat kijkgedrag van mensen leert Google enorm veel en helpt het bedrijf betere selecties voor anderen te maken. Google kan ons op termijn beter persoonlijk bedienen dan welke klassieke televisiespeler ook.

 Daarnaast weten de sociale netwerken als geen ander wie onze vrienden zijn, wat hun gedrag is en wat hun voorkeuren zijn. Met die kennis gaan zij een belangrijke rol spelen.

Nu al kijk ik meer programma’s (op tv of op internet) dan ooit omdat anderen me via Twitter of Facebook wijzen op wat zij de moeite waard vinden. En doordat Facebook (of in Nederland Hyves) tzt ook kan aftappen wat ik kijk en mooi vind, wordt een sociale vorm van een gids belangrijk bij selectie en vinden. Wat vinden mijn vrienden goed? Waar wordt veel over gepraat en houdt hen dus bezig? Naast de traditionele deskundigen worden dit de gidsen van de toekomst.

Internet-tv

Hoe die dan onze televisie binnenkomen? Vooralsnog niet via de reguliere kabel of satelietbedrijven, die hebben hun model op gesloten systemen gebouwd waarbij zij de sleutel tot toegang in handen hebben. Daar is niet de controle aan de gebruiker, maar de controle aan de distributeur. Digitenne of UPC of Ziggo bepalen waaruit we mogen kiezen en bepalen met gemak dat een favoriete zender van de ene op de dag uit het pakket gaat. Dat is steeds minder vol te houden, omdat we in ons andere media-gebruik anders gewend zijn. Daar zijn we overvloed en keuze gewend.

 Via de tv-bouwers dan? Die hebben enerzijds een simpel belang om zoveel mogelijk kastjes te verschepen. Zij aarzelen dus niet om internet-aansluiting in televisies te bouwen. Het is de verwachting dat binnen drie jaar meer dan 70% van de televisies een internet aansluiting kent, maakte onderzoeksburo GfK recent bekend. Maar ja hoe surf je via internet met je gewone afstandsbediening? Dat is lastig. En dus worden er weer speciale omgevingen en toepassingen gebouwd om sites op een tv uit de verf te komen. En gaan de tv-aanbieders op de stoel van een kabelaar zitten door een gecontroleerde omgeving aan te bieden met sites die voor tv geschikt zijn. En zitten we alsnog in de schaarste verstrikt.

Gaan Google en Apple dan ook hier verschil maken? Het zou zo maar eens kunnen.
 Google kondigde onlangs aan met Google TV te komen. Een kastje dat op de tv moet worden aangesloten dat daarmee de kracht van Google en YouTube (zoeken / vinden / kijken) de huiskamer binnenbrengt. Er zijn daar nog veel hobbels te nemen, want een computer is geen tv, gebruik op een bank is anders dan gebruik achter een pc, maar doordat Google met open source technologie werkt zal het aantal mensen groot zijn dat mee gaat ontwikkelen op zoek naar de heilige video. Dat gaat zeker verschil maken. En Google investeert hier graag in, want als ze ook in de huiskamer een deel van de advertentiemarkt naar zich toe kunnen trekken, zullen ze dat niet laten.

Totaalpakket

En Apple zou snel met de opvolger van de AppleTV komen, een kastje dat naar verluidt 99 dollar gaat kosten. Tot op heden is het het bedrijf van Steve Jobs niet gelukt om een deuk in een pakje boter te slaan waar het de televisie betreft, maar het totaalpakket kon weleens succesvol worden. Waarom? Er is geen partij die de distributie en verkoop zo goed op orde heeft als Apple. Dankzij de iTunes store is het kinderlijk eenvoudig om inhoud te kopen of huren. In Amerika is het aanbod aan films en tv-programma’s snel aan het groeien en kun je waar je maar wilt je favorieten bekijken. Op de computer, op de iPhone, op de iPad en dan dus op de vernieuwde AppleTV.

 Het moet gezegd, oude gebruiken veranderen niet zomaar. En dus is het niet zo dat het huis op stel en sprong veranderd is. Maar bij de NOS meldt men al dat per maand meer dan 11 miljoen 
videostreams worden opgevraagd en YouTube bracht recent naar buiten dat we met zijn allen 2 miljard keer (!) per dag een video op de site starten. Nog niet in verhouding met ‘gewoon’ tv kijken, maar indrukwekkend als je weet dat 10 jaar geleden video op internet nog uitzonderlijk was.

De lijn is helder. We gaan altijd en overal alles tot onze beschikking willen hebben. Hoe het kastje ook heet, hoe het scherm er ook uitziet. Dankzij een zogenoemde Slingbox kan ik nu al waar ik ook ben mijn televisiezenderpakket van thuis bekijken en de programma’s op de harde schijf raadplegen. Op een laptop, op een touchpad, allemaal.

Alles online

In de toekomst speelt alles zich online af. De BBC gaat er vanuit dat in 2020 internet centraal staat bij de productie. Dan wordt niet meer in programma’s gedacht, maar in ‘het wegzetten van producten’,  vertelde de Nederlander Erik Huggers van de BBC onlangs op het Mediapark Jaarcongres in Hilversum.

Waar de cd al aan het afsterven is, is de dvd vervolgens aan de beurt. Er is straks zowel een video-archief waar kosteloos in gestruind mag worden met advertenties als verdienmodel als een bibliotheek-model waarbij we aan een ander loket de overige inhoud (of dezelfde inhoud van hogere beeldkwaliteit) tegen een vast maandbedrag bekijken. Niet meer downloaden, maar streamen, omdat internet er altijd is. Wat Spotify voor geluid doet (voor een tientje per maand de complete collectie van 8 miljoen nummers altijd binnen handbereik) gaat een ander voor beeld doen.

En de interactiviteit? Die zit tegen die tijd niet in de televisie, zoals we bij digitale televisie lang gedacht hebben, maar in mobiel of touchpad. Mijn iPhone is nu al mijn afstandsbediening van mijn Sonos geluidsinstallatie. Waarom straks niet mijn iPad of andere touchpad als extensie van mijn tv waar ik met een goede interface kan surfen, selecteren, communiceren e.d? En waar ik met dat extra apparaat een persoonlijke ervaring kan creeren die anders is dan van degene die verderop in dezelfde kamer zit. Het grote scherm wordt de gedeelde ervaring, daaromheen worden op het tweede scherm de persoonlijke keuzes gemaakt. Tijdens een schaatswedstrijd bekijk ik aanvullende informatie over de schaatsers of zoom ik in op mijn favorieten. De NOS doet dit al tijdens de Wereldkampioenschappen Voetbal en zal later ook weer uitpakken tijdens de Tour de France. Steeds meer mensen zetten tijdens De Wereld Draait Door of andere programma’s een Twitter-kanaal open om te kletsen over wat ze zien. Of om te kijken waar vrienden bankhangend naar kijken. Maar dat gebeurt dus niet op de televisie, dat gebeurt op schoot. Op dat zoegenoemde tweede scherm. Watching Alone Together.

Hoe snel de ontwikkelingen gaan? Of het allemaal onze tijd wel zal duren? Het is al volop aan de gang. Google bestaat nog maar tien jaar en kijk eens welke impact het bedrijf heeft gehad. YouTube bestaat nog maar vijf jaar en heeft de videomarkt opgeschud. De iPhone is pas 3 en heeft mobiel internet groot gemaakt. Technologische ontwikkelingen lijken altijd langzaam te gaan, maar zijn dan opeens vrijwel ongemerkt een feit. De techniek ontwikkelt nu sneller dan ooit. En de nieuwe spelers laten niet op zich wachten. Die stomen keihard door. Ook de wereld van de tv en video is over vijf jaar ingrijpend veranderd.

Posted via email from School of Media @ Windesheim

donderdag 15 juli 2010

Nederlandse consument bereid te betalen voor digitale informatie op maat - Publicaties - SvdP

eReaders Groep maakt onafhankelijk platform e-content | Publishr

eReaders Groep maakt onafhankelijk platform e-content

Nederlandse uitgevers kunnen binnenkort hun digitale content gefragmenteerd aanbieden op één overkoepelend platform. De lezer kan op dit platform, eLinea, met verschillende soorten content, een eigen abonnement samenstellen, en deze online content uitlezen op verschillende ‘readers’. 

Onder meer NRC Handelsblad, BN/De Stem, Vrij Nederland, Voetbal International, Psychologie Magazine, het Nederlands Dagblad en De Limburger werken mee aan de pilotfase.

Eigen keuze

De lezer kan de journalistieke content ontvangen op het e-reader apparaat van zijn eigen keuze, smartphone, laptop, netbook, e-reader of tablet-PC. De uitgever of schrijver biedt de content aan in zogenoemde artikelkanalen, waaruit de lezer een keuze kan maken om het abonnement samen te stellen. Bijvoorbeeld een abonnement op het economische nieuws van NRC handelsblad, achtergrondartikelen van Voetbal International en het regionale nieuws van De Limburger.

Voor de smartphones en tablets komt er een mobiele website, waarop de content direct gelezen kan worden, zonder te downloaden. Downloaden is ook mogelijk in ePub- of pdf-formaat.

eReaders Groep

Het initiatief van eReaders Groep bevindt zich momenteel nog in de alpha-fase. Uiteindelijk is het de bedoeling dat uitgevers met het platform een nieuw businessmodel kunnen opzetten. “De uitgever krijgt het grootste deel van de opbrengsten uit de abonnementsgelden, 70 procent. Het resterende bedrag gaat naar eReaders Groep, om het platform door te ontwikkelen”, aldus Natasja Oosterloo, business developer bij eReaders Groep. Er hoeft niet betaald te worden om content aan te leveren.

Oosterloo: “Uitgevers zijn positief. We kunnen nu goed tonen wat het is. Het is ook een belangrijke factor dat uitgevers zien dat de concurrent meedoet. Veel uitgevers staan zelf op de drempel wat te doen met digitale content. Ze kunnen zelf een platform bouwen, of meedoen met een derde partij.”

Stimuleringsfonds voor de Pers

Op dit moment is het initiatief nog in besloten fase. In september moet er een betaversie klaar staan. Deze herfst staat de soft launch gepland. “Dan wordt het pas echt interessant, omdat je met gebruik goed kunt kijken voor welke soort content meer betalingsbereidheid is”, aldus Oosterloo.

Het Stimuleringsfonds voor de Pers kende nog een subsidie toe van ruim 55.000 euro. Het fonds schaart zich achter het idee om een centraal en onafhankelijk artikelenplatform te ontwikkelen voor journalistieke content.

Dit artikel van Emerce redacteur Jannemiek Starkenburg verscheen afgelopen week op Emerce.nl 

  • email

  • Print

  • Google Bookmarks

  • Technorati

  • LinkedIn

  • NuJIJ

  • Hyves

  • Twitter

Wellicht ook interessant!

Emerce gaat over online business en marketing. Emerce biedt managers en ondernemers inspiratie en biedt kennis om te kunnen innoveren. Dat gebeurt op verschillende manieren en vormen. Het crossmediale merk Emerce omvat het magazine dat 9 keer per jaar verschijnt, speciale edities zoals de Emerce 100, de site, emailnieuwsbrieven, webseminars, rss-feeds, via mobile en evenementen zoals Emerce eDay, Insights en Updates.
Bekijk meer berichten van Redactie Emerce

Posted via email from School of Media @ Windesheim

Onderzoek toont aan: consument bereid te betalen voor content op maat – (via eLinea)

In een deze week verschenen rapport van PricewaterhouseCoopers in opdracht van het Stimuleringsfonds voor de Pers komen interessante resultaten naar voren ten aanzien van de betalingsbereidheid van de consument voor digitale content op maat. Het rapport ‘De transitie naar digitale proposities in de krantenindustrie’ laat zien op welke manier en voor welke content de consument bereid is te betalen.

Het blijkt dat de uitkomsten van dit rapport zeer nauw aansluiten bij het business model dat eLinea biedt aan uitgevers van kranten en tijdschriften. Een van de belangrijkste aanbevelingen in het rapport is om journalistieke content gefragmenteerd aan te bieden in plaats van een complete editie. Op deze manier is het mogelijk om heel gericht de juiste prijszetting per nieuws-en/of artikeltype te bepalen en speelt optimale klantsegmentatie een belangrijke rol. Binnen eLinea hebben uitgevers de mogelijkheid om per katern, onderwerp, rubriek, redactie of zelfs per individuele journalist een artikelenkanaal aan te maken. Elk kanaal heeft zijn eigen maandprijs en hoeveelheid artikelen die beschikbaar komen. De lezer kan op deze manier een persoonlijke selectie maken en gemakkelijk betalen voor de artikelen die passen bij zijn of haar interesse.

Uit het onderzoek blijkt verder dat de betalingsbereidheid van consumenten verschilt per nieuwstype. Voor digitaal financieel nieuws kiezen consumenten over het algemeen voor de relatief hooggeprijsde proposities, bij regionaal nieuws of entertainmentnieuws geldt het tegenovergestelde. Door goed in te spelen op deze verschillen ten aanzien van betalingsbereidheid kunnen uitgevers hun digitale content goed vermarkten. Deze kans is perfect te benutten via eLinea.

Ook de voorkeuren van de digitale lezer zijn onderzocht. Het blijkt dat lezers van digitale content andere voorkeuren hebben dan lezers die de traditionele print-editie lezen. Digitale lezers willen gebruik kunnen maken van linkjes om door te kunnen klikken naar gerelateerde artikelen, video’s bekijken, reageren op artikelen en archieven doorzoeken. In al deze punten zal eLinea voorzien. Daarbij zijn de artikelen die via eLinea aangeboden zullen worden, te lezen op elk beschikbaar apparaat; smartphones, laptops, netbooks, eInk ereaders en tablets. Dit is tevens een van de aanbevelingen in het onderzoek.

Artikelenplatform eLinea biedt uitgevers van kranten, tijdschriften, strips, columnisten en aanbieders van multimediale content hét verdienmodel om de aanbevelingen in het rapport ten aanzien van digitale content optimaal te benutten. Ook Emerce besteedt vandaag aandacht aan de ontwikkeling van eLinea: ‘eReaders Group maakt onafhankelijk platform e-content‘.

Bron: Stimuleringsfonds voor de Pers

Bron plaatje: ‘De transitie naar digitale proposities in de krantenindustrie

Dit bericht is geplaatst op 8 juli 2010 om 14:14 en is geplaatst onder Betalen voor online content, In de media. Je kunt de reacties op dit bericht volgen via de RSS 2.0 feed. Je kunt een reactie plaatsen, of trackback vanaf je eigen site. -->

Posted via email from School of Media @ Windesheim

De Volkskrant: bijdrage van collega Bob Bouhuijs over financiering Hoger Onderwijs (Opinie & Debat, 15 juli 2010)

woensdag 14 juli 2010

Eigen bedrijf in trek bij student -(uit: de Volkskrant)

De studenten blijken een stuk meer geneigd een eigen bedrijf te beginnen dan drie jaar geleden. Dit jaar gaf 62 procent aan dat ondernemerschap een tamelijk tot zeer sterk deel van hun beroepswens is; bij een vergelijkbaar onderzoek in 2007 was dat nog maar 28 procent.

Bijna een kwart (23 procent) van de studenten zegt later zeker ondernemer te willen worden. Drie jaar geleden was dat nog 13 procent. Ook hier is de stelligheid bij studenten in het beroepsonderwijs groter dan die bij studenten aan een wetenschappelijke opleiding. Op het wo is de stijging ten opzichte van 2007 wel het sterkste.

Volgens Petra Gibcus van EIM is de diversiteit van de terreinen waarin studenten werken, enorm. ‘Dat kan ICT, kunst of economische dienstverlening zijn, maar ook in de psychologie.’

De studenten die overwegen een eigen bedrijf te beginnen, noemen als belangrijkste reden het aangaan van een uitdaging, onafhankelijkheid en de wens veel geld te verdienen (in die volgorde). Als belangrijkste noodzakelijke vaardigheiden zien ze goed kunnen communiceren en organiseren en risico’s durven nemen.

Ten opzichte van het begin van de regeling Ondernemerschap en Onderwijs 2007 blijken steeds meer scholen in hun curriculum aandacht te besteden aan ondernemerschap en contacten met het bedrijfsleven. Universiteiten en basisscholen doen hier het minste aan.

Dat is ook nodig, zegt Petra Gibcus, omdat er steeds een lichting ondernemers met de vergrijzing verdwijnt. ‘Je moet dus steeds nieuwe mensen hebben die bedrijven beginnen.’ In families waar al ondernemers actief waren, gebeurt dat gemakkelijker dan in families zonder dat soort voorbeelden. Daarom is het goed, zegt Gibcus, als het onderwijs ook jongeren laat kennismaken met ondernemerschap.

Volgens het ministerie van Onderwijs is ondernemerschap van belang omdat dit bijdraagt ‘aan een sterke samenleving die in staat is mee te bewegen met de veranderingen in de maatschappij en aan een kenniseconomie die behoort tot de wereldtop’. Op dit moment hebben echter nog te weinig mensen een voorkeur voor ondernemerschap, constateert het kabinet, en wordt meer en meer van burgers verwacht dat ze actief deelnemen aan de samenleving, zich minder afhankelijk maken en zich ook minder afwachtend opstellen.

Posted via email from School of Media @ Windesheim

donderdag 8 juli 2010

De morsige held en het digitaal vertrouwen (V en slot) (bron: De nieuwe reporter)

woodwardbernsteinDe journalist is een altijd dronken, opdringerige, slecht geklede held die zich zijn brutaliteit kan veroorloven zolang hij uiteindelijk the good guy is. Hij mag, althans in de Hollywoodfilms die zijn imago goeddeels bepaalden, volop liegen en bedriegen, stelen en omkopen en elke ethische code aan zijn laars lappen zolang hij dat niet doet voor zijn eigen ego maar om een nog grotere schurk te ontmaskeren.

De journalist, zegt Joe Saltzman – journalist en docent aan Annenberg – in een interview met blogger Henry Jenkins, is sinds het begin van de twintigste eeuw een gemankeerde held. Weinig geliefd, met argwaan bekeken, maar gedoogd omdat hij het publieke belang zegt te dienen. Dat Saltzman het vooral over de Amerikaanse journalist heeft, die met muckraking grootgebracht werd, spreekt voor zich.

Het imago klopt niet met de werkelijkheid, niet nu en niet hier. Het heeft zich in eerste instantie gevormd in de jaren van de penny press, de naar roddel jagende Amerikaanse boulevardpers. En het is bijgesteld toen de journalistiek onderzoek ging doen; Woodward en Bernstein (All the president’s men) introduceerden een nieuw type, dat – helaas – weer minder dominant werd toen entertainment en televisie het begonnen te winnen van gedrukte media.

Maar het morsige imago past ook minder bij de Nederlandse journalist. In de halve eeuw van verzuilde kranten was de archetypische verslaggever – althans in de beeldvorming – eerder volgzaam dan brutaal, zij het soms inderdaad in kennelijke staat. Sinds pakweg 1966, niet toevallig het jaar waarin de School voor de Journalistiek in Utrecht begon, is hij zelfbewuster geworden, professioneler, en na enige tijd ook afhankelijker. Beter, zou je zeggen.

We vertrouwen wat we kennen
Het groeiende wantrouwen jegens de pers van de afgelopen tien jaar blijft merkwaardig. De pers maakt niet meer fouten dan dertig jaar geleden, waarschijnlijk zelfs minder, maar wat ze misdoet wordt meer dan ooit uitvergroot – omdat de assertieve burger en gemaltraiteerde politicus de weg weten te vinden naar de rechter en de Raad voor de Journalistiek, omdat media hun eigen fouten openlijker toegeven en onderzoeken, en omdat internet zijn eigen watchdogs voortbracht.

Het oude vertrouwen in de pers is met de jaren gegroeid. Hoe langer een relatie duurt, hoe groter de kans dat je iets of iemand vertrouwt, of in elk geval – de rechercheur en zijn verklikker – denkt te weten in welke mate je iemand kunt vertrouwen. Het oude vertrouwen in media moest wel een resultaat zijn van het schier levenslang lezen van een dagblad, of van het rituele Journaal-kijken.

Logisch dat steeds meer mensen de pers wantrouwen als steeds minder mensen die pers dagelijks volgen, of denken dat er geen andere journalisten zijn dan tv- en roddelbladenpaparazzi. Toegegeven, de redenering is verdacht simpel. Het wantrouwen in de media groeit niet omdat we gemiddeld vinden dat de pers slecht werkt, maar omdat we gemiddeld minder kranten lezen. Wat we niet kennen, vertrouwen we niet; sterker nog: wat we niet kennen – vreemd eten, vreemde gewoontes -, beladen we met wantrouwen. We zetten ons af even tegen wat we niet kennen. Daar wordt het wij-gevoel en de sociale structuur sterker van.

Kranten die niet worden vertrouwd hebben dus wel een probleem, maar misschien een ander dan ze dachten. De mogelijkheden om hun oplage te verhogen zijn niet geweldig groot, maar ze kunnen via nieuwe media wel hun imago versterken. Dat is geen nieuwe gedachte – internet als marketingkanaal is het oudste online verdienmodel – maar misschien kunnen media er slimmer en bewuster mee omgaan.

Zand en klei
Vertrouwen moet telkens worden bevestigd. Albert Heijn en Volvo moeten elke dag bewijzen dat ze het waard zijn. Maar de manier waarop de indruk van betrouwbaarheid, het imago, wordt vastgelegd en in stand wordt gehouden, veranderd in een digitale cultuur omdat informatie – waarvan “vertrouwen” is gemaakt – nu eenmaal een andere structuur heeft – zoals los zand zich anders gedraagt als een klomp kneedbare klei.

Het is al dikwijls gezegd: op internet is vertrouwen veel vaker het direct meetbare, controleerbare en bruikbare product van wat gebruikers ergens van vinden. Meer dan een late en voor de gebruiker nutteloze onderzoeksstatistiek (“40% van de Nederlanders verrouwt de media”) is online vertrouwen persoonlijk en onmiddellijk: we kunnen zien wie wat vindt van welk product, en handelen daar meteen naar. Kijk naar Marktplaats en eBay en Digg.

Daar horen twee kanttekeningen bij. Vertrouwen ontstaat al duizenden jaren in sociale netwerken, maar de netwerken van social media zijn wellicht minder vergelijkbaar met traditionele verbanden dan we denken. Online vrienden zijn niet allemaal “echte” vrienden (en dus ontvrienden we af en toe). Online netwerken gaan vaak over één ding, één onderwerp, één passie. Dat maakt ze heel bruikbaar voor het creëren van vertrouwen op dat ene onderwerp, maar waarschijnlijk ongeschikt zodra het eigenlijk over iets anders gaat.

En twee: journalisten moeten nog steeds doen wat ze altijd moesten doen. Bronnen noemen, transparant zijn over hun bindingen (“van welke denktank is die commentator eigenlijk lid?”) en methodes, verwijzen naar documenten, ruimhartig rectificeren als dat nodig is, en fair omgaan met degenen over wie en voor wie je schrijft. Dat doen we allemaal meestal heel behoorlijk, maar de perceptie van een deel van het publiek is anders en elke fout loopt de kans uitvergroot te worden.

Doe wat kan, het wordt verwacht
Het vertrouwen in de pers kan worden hersteld. De behoefte aan nieuws en opinies die vooral ook betrouwbaar zijn, zal weer toenemen. Zichtbaar zijn – behalve in druk ook online en mobiel – helpt. Zorgvuldig en fair werken, helpt ook. Maar er is natuurlijk meer. Op internet ontstaan nieuwe normen en gebruiken, domweg omdat ze technisch mogelijk zijn.

The Washington Post komt in een verhaal over generaal McChrystal niet meer weg met louter anonieme bronnen, zegt blogger Jeff Jarvis. Dat het in die gezaghebbende krant staat, is niet meer voldoende. De moderne lezer verwacht bronvermelding, omdat de cultuur en technologie van internet dat – met de verwijzende hyperlink – als norm hebben omarmd en mogelijk gemaakt.

Dit is het vijfde en laatste deel van een serie posts over vertrouwen in de journalistiek. Dit artikel verscheen eerder op het weblog van Henk Blanken.

Posted via email from School of Media @ Windesheim

woensdag 7 juli 2010

Ik wil niks missen (Journalistiek & vertrouwen IV) (Bron: De nieuwe reporter)

f5-buttonAls argwaan de culturele norm is, hoe gaat vertrouwen in de pers dan nog een rol spelen? Ik geloof dat mediaconsumenten op enig moment weer keuzes zullen gaan maken die ten dele gebaseerd zijn op de zekerheid – meer dan de sceptische aanname – dat informatie klopt en opinies gezag hebben. Maar bovenal denk ik dat eerst nog een andere behoefte zal ontstaan: niets willen missen.

Onmogelijk kunnen we al het nieuws volgen. De Google-generatie vertrouwt er niet op dat de klassieke journalistiek de juiste selectie maakt – ze hebben er althans geen geld voor over. Jongeren vertrouwen op hun netwerk, waarop ze vrijwel doorlopend mobiel zijn aangesloten. En ze weten dat “breaking news” door oude en nieuwe media zo massaal wordt opgepikt dat ze het hoe dan ook meekrijgen (“Als het belangrijk genoeg is, vindt het mij wel”).

Maar er gaapt wel een gat. De Google-generatie filtert haar eigen nieuws, checkt nieuwssites als Nu.nl, scant koppen en zenders en sites, maar is van de weeromstuit als de dood nieuws te missen dat er tussendoor glipt. Nieuws dat zo klein is dat het onder de radar blijft, maar zo relevant voor die ene gebruiker dat hij het niet had willen missen.

Met rss-readers en alerts kom je een heel eind. Maar er zijn dagen waarop mijn rss-feeds “vol lopen”, en ik een blinde selectie moet maken. Alles ouder dan drie dagen blijft dan ongelezen. Favoriete bloggers als Carr en Jarvis lees ik nog wel, maar de digitale rubriek van The New York Times en tachtig andere feeds sla ik over. In zulke situaties vertrouw ik erop dat “mijn bloggers” me wel zullen wijzen op stukken die ik niet mag missen. Dat gaat meestal wel goed, maar de onzekerheid knaagt.

Slimmer filter
Er moet een slimmer filter mogelijk zijn dan het nog te lompe gereedschap van reader en alerts. Ik zou een lerend systeem willen hebben, dat rekening houdt met wat ik eerder las, met waar ik eerder naar zocht, welke bloggers ik altijd lees en welke ik vaker oversla. En ik zou – intelligenter dan Google het nu al doet – gewezen willen worden op sites en blogs die ik eigenlijk niet zou mogen missen.

Behalve slimmere filters denk ik dat de al jaren oude trend van meer persoonlijkheden in het nieuws – anchormen, columnisten, bloggers – nog verder zal doorzetten. Het is niet toevallig dat ook kwaliteitskranten steeds vaker foto’s van prominente auteurs afdrukken – vroeger was dat “niet chique”. Het oude concept van de “auteurskrant” komt terug, anders en sterker (zoals ik ook denk dat de gemiddelde lengte van verhalen zal toenemen: lang is het nieuwe kort, zeg maar).

De associatie van nieuwsmerken met vertrouwen is goeddeels stuk (al is ze onverwoestbaar bij de wat oudere consument). Steeds meer en steeds directer – en daardoor steeds vluchtiger, denk ik, wordt een reputatie gevormd door wat consumenten gezamenlijk vinden. Let wel: niet van het merk, niet van de NRC, maar van dat laatste stuk over DSB of die laatste column van Bas Heijne. Die instant reputatie is vandaag van waarde, maar morgen al weer verwaterd.

Marketeers worden knettergek van die wispelturigheid – de vluchtige consument is al bijna zo oud als de zwevende kiezer. Er moeten in andere branches strategieën bedacht zijn als antwoord; goede kans dat de pers daar nog wat van kan leren. Zonder enig twijfel hebben we het dan over transparantie en accountability, over interactiviteit en betrokkenheid, over een journalistiek die luistert naar de lezer en kijker, zonder hem en haar naar de mond te praten.

Dit is het vierde deel van een serie posts over journalistiek en vertrouwen. Het artikel verscheen eerder op het weblog van Henk Blanken.

Posted via email from School of Media @ Windesheim

dinsdag 6 juli 2010

conferentie IAMCR

we zitten gezellif wroqwlfqjhdx wxjkhsdxkjDKXLjaskldjaKDJaslk

Posted via email from School of Media @ Windesheim

maandag 5 juli 2010

facts-about-the-internet

De defensieve innovatiecultuur in de journalistiek « De nieuwe reporter

Het_Wekelijks_Nieuws_1952-1[1]Ter gelegenheid van de presentatie van het Handboek Crossmediale Journalistiek en Redactie op 30 juni, hield een van de auteurs, Alexander Pleiijter, onderstaande inleiding.

1995 is het geboortejaar van de Nederlandse internetjournalistiek. In 1995 gingen namelijk de eerste Nederlandse kranten online (Eindhovens Dagblad en NRC Handelsblad), kwam het eerste opinieblad met een website (De Groene Amsterdammer) en vond de lancering plaats van Planet.nl en Webwereld, die een belangrijke voortrekkersrol vervulden voor de Nederlandse internetjournalistiek.

Nieuwe mogelijkheden
Het was een tijd die volop revolutionaire veranderingen ademde. Een tijd van nieuwe mogelijkheden. Mogelijkheden voor nieuwe vormen van journalistiek, nieuwe manieren van verhalen vertellen, nieuwe manieren om het nieuws te presenteren en te verspreiden. Kortom, nieuwe mogelijkheden voor het verbeteren van de journalistiek.
De kwaliteiten die internet anders maken dan andere media zijn met name de volgende:
1. Actualiteit
2. Multimediaal
3. Interactief
4. Hypertekstueel
5. Volop ruimte

Defensieve innovatiecultuur
Maar lange tijd kwam er maar bar weinig van terecht van al die mooie beloftes. Het benutten van al die mogelijkheden ging eigenlijk heel langzaam. Een van de oorzaken schuilt in de defensieve innovatiecultuur bij veel mediaorganisaties.

Kenmerkend zijn twee typen reacties:
1. Kill them: Het bagatelliseren van alle nieuwe ontwikkelingen door ze af te doen als irrelevant. Met uitspraken als: internet is een hype, burgerjournalistiek bestaat niet, bloggers zijn schreeuwerds.
2. Join them: meedoen omdat het moet. Ergo, geen echte belangstelling in het ontdekken van de mogelijkheden van nieuwe media. Meedoen om niet achterop te lopen, meedoen uit angst te verdrongen worden door nieuwe media of overbodig te worden. Geen oprechte belangstelling voor nieuwe mogelijkheden.
Knelpunten voor innovatie
De angst om overbodig te worden of niet mee te gaan met deze tijd, is de belangrijkste raadgever. Dat leidt tot de volgende knelpunten of barrières:

1. Nieuwe initiatieven mogen niet schadelijk zijn voor de bestaande. “Een website? Prima,want we willen niet achter lopen, maar als die site maar niet concurrerend is met de krant.” Want, zo is het argument, met de krant verdienen we geld en met internet niet. Dus kregen we krantensites die aanvankelijk geen actueel nieuws gaven. Eerst moest de krant bij de abonnee op de mat liggen, daarna kwam het op de website. Het gevolg: nieuwsorganisaties ontwikkelden geen websites die onderscheidend en superieur waren aan hun papieren product. Het credo was om vooral met minimale kosten te werken, kortom, shovelware: berichten die voor de krant werd geschreven online zetten. Zonder verdere bewerking, zelfs zonder ook maar één link aan te brengen. Lekker goedkoop.

2. Het oude medium blijft de prioriteit voor journalisten omdat ze dat nu eenmaal gewend zijn. Nog steeds hoor je vaak zeggen dat journalisten ‘op de krant werken’ en dat ook zo voelen. Met als gevolg dat de papieren krant voorrang krijgt. Typerend voorbeeld uit de praktijk: bij groot nieuws vraagt een internetredacteur een journalist op de redactie: “Kan je snel een nieuwsbericht maken, we moeten het nieuws snel brengen op de site.” Waarop de journalist antwoordt: ”Even geduld, ik maak eerst even mijn artikel af voor de krant, daarna heb ik wel even tijd voor jou.”

3. Redacties krijgen van hogerhand geen tijd om zich te verdiepen in de mogelijkheden van nieuwe media, omdat het oude medium prioriteit blijft houden en nieuwe media bijzaak zijn. Dus krijgen journalisten geen tijd om na te denken over innovatie journalistieke projecten. Hun taken blijven hetzelfde, prioriteit is het produceren voor het oude medium. Elke activitieit voor internet is extra werk. Een journalist die blogt op de website van de eigen krant? Hartstikke leuk, maar die krijgt daar geen compensatie voor en doetdat dus in feite in de eigen vrije tijd.

4. Niet de juiste mensen op de juiste plek. Het aanstellingsbeleid op redacties is vaak niet gericht op innovatie. Als iemand goed werk levert als verslaggever, dan komt er een moment dat hij of zij in aanmerking komt voor een promotie, bijvoorbeeld een leidinggevende functie. Maar een goede verslaggever hoeft geen goede manager te zijn. En ook geen goede vernieuwer. En dus komen de verkeerde mensen op de verkeerde plek terecht. Op het weblog DodeBomen.nl las ik over de internetredactie van een Nederlandse krant die een chef kreeg die niet wist wat een RSS-feed is. Hoe kan je van zo iemand innovatie verwachten?

5. Innovatie is op redacties vaak particulier initiatief, zonder dat er een plan is met een visie en zonder dat er een redactiebreed beleid is om zo’n innovatie te implementeren. Zie als voorbeeld blogs op veel nieuwssites: enkele journalisten, die dat leuk of belangrijk vinden, hebben een blog, maar er is geen lijn in te ontdekken. Het is vaak een vergaarbak van willekeurige onderwerpen. Waarom op Volkskrant.nl bijvoorbeeld wel een blog Standplaats Groningen, maar geen blog over andere steden? Waarom wel een blog over voetbal en bridge, maar niet over andere sporten?

6. Het hardnekkige principe van ‘wij publiceren, jullie consumeren’ dat hoogtij blijft vieren in de journalistiek. Burgerjournalistiek en user generated content worden bruusk van tafel geveegd, onder het mom van waardeloos, nutteloos , niet-journalistiek. Terwijl de meest fundamentele verandering van internet bestaat uit het afbreken van dat gesloten monopolie van de journalistiek. Internet is netwerken, delen, samenwerken, uitwisselen. Daar worden journalisten niet slechter van, maar beter.

Als journalisten te weinig nadenken over de voordelen en mogelijkheden van nieuwe media, en louter halsstarrig vasthouden aan de aloude journalistieke principes, doen ze het vak geen deugd, maar kwaad. Dan helpt de journalist zijn eigen vak om zeep.

Bovenstaande inleiding is ook gepubliceerd op het weblog van de auteur.

Posted via email from School of Media @ Windesheim

zondag 4 juli 2010

Vertrouwen in de journalistiek blijft noodzakelijk (III) (bron: De nieuwe reporter)

Het is om moedeloos van te worden. Strijden tegen dit soort journalistieke mastodonten is zinloos, het weerwoord zal toch nooit worden begrepen, laat staan tot een andere visie leiden. Zelfs GeenStijl heeft er zijn grote succes aan te danken, effectief als ze is om de “blind spots” in de analyse van de kwaliteitsjournalist bloot te leggen. Ook in deze column weer de ene na de andere blunder en het gemakkelijke afschuiven van het ontstane wantrouwen op losgeslagen burgers en aluhoedjes.

Het is natuurlijk klip en klaar dat het wantrouwen in de traditionele journalistiek een gevolg is van andere factoren dan hier betoogd. Een journalistiek die niet in staat is tot een evenwichtige analyse van maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij heel selectief belangrijke issues worden gebagetelliseerd en onderstromen worden gemist of met dedain worden afgeserveerd, is zelf schuldig aan ontstaan wantrouwen. Tel daarbij op een enorme vervlakking en in het journalistieke werk – Humberto Tan was recentelijk als nota bene RTL boulevard presentator een van de weinigen die werkelijk de angels in het PVV programma ontdekte en dat in zijn uitstekende, kalme en onbevooroordeelde commentaar verwerkte zonder Wilders als een nazi in de hoek te zetten – en de voortdurende hang naar hype en relzucht, en het is duidelijk dat onze zogenaamd objectieve, betrouwbare en geloofwaardige kwaliteitsjournalistiek alles aan zichzelf heeft te danken.

Burgers zijn niet gek, het internet is geen oorzaak en zelfs de ontzuiling biedt geen verklaring. Het is het ontransparante en zichzelf steeds in bescherming nemende systeem van oude instituties, onlosmakelijk vervlochten met de traditionele journalistiek, en hun angstvallig vasthouden aan een maatschappijvisie uit de jaren zeventig van de vorige eeuw, dat zorgde voor toenemende en zeer terechte kritiek vanuit de samenleving. En hoe hardnekkig en arrogant die visie is kunnen we lezen in ontelbare artikelen van mensen als Henk Blanken en honderden gelijkgestemden. Ze begrijpen er nog steeds niets van en worden al meer dan een decennium weggelachen door verstandige burgers die wel doorhebben wat zich voltrekt.

Posted via email from School of Media @ Windesheim

vrijdag 2 juli 2010

Vertrouwen in de journalistiek (II): De mediamaslow (bron: De nieuwe reporter)

piramideOp de markt voor media is “vertrouwen” geen modieus artikel. De Google-generatie betaalt er niets extra’s voor; ze kunnen zonder – denken ze. Klassieke journalisten hebben het daar moeilijk mee, omdat hun handelswaar gemaakt is van betrouwbaarheid, zoals brood van granen. Voor een flink deel is de crisis in de journalistiek hierop terug te voeren, maar de kans is groot dat dit verandert. Misschien verklaart de “mediamaslow” waarom.

Nieuws is een product, net als opinie. Vertrouwen is dat niet. Het is een aspect van informatie-uitwisseling, een kwaliteit, zoals de kleur van een auto. Vertrouwen is “los” geen geld waard, evenmin als een merknaam. Het merk Google is het duurste op aarde, maar is niet los verhandelbaar (uitzonderingen zijn dat slechts in schijn: het computermerk Commodore bracht geld op zonder productielijn, maar die transactie werd pas zinvol toen er weer Commodore-producten waren).

Als aspect van de informatie-economie is vertrouwen veel geld waard geweest. Dat merk je als het weg is. De koersen van banken dalen als klanten graaiende bankiers gaan wantrouwen. Campagnes om het vertrouwen van de burger in de politiek te herstellen kosten handenvol geld. Maar de NRC-lezer die jaar in jaar uit zijn abonnementsgeld overmaakte, stond er nauwelijks bij stil dat hij betaalde voor betrouwbaarheid.

Mediamaslow
De technologie van internet heeft het ecosysteem van het nieuws nogal verstoord. Oude en stabiele productielijnen zijn ineens achterhaald. Het aanbod is oneindig veel groter dan de vraag. En de verpakking van het nieuws – de krant van half zeven, het journaal van acht uur – wordt op den duur even anachronistisch als een twintigdelige hardcover encyclopedie. Dat uiteenvallen van de verpakking wordt unbundling genoemd. En met die ontbundeling wordt betrouwbaarheid een aspect waar je voor kunt kiezen – of niet.

Het fenomeen – vertrouwen als mode van gisteren – doet denken aan de piramide van Maslow. Zoals we weten sinds de Amerikaanse psycholoog Abraham Maslow zijn schema in 1943 ontwikkelde, streeft de mens de bevrediging van zijn behoeften in een bepaalde volgorde na. Eerst willen we eten en drinken, dan een dak boven ons hoofd, daarna pas vriendschap en liefde. Als aan die behoeften is voldaan, verlangen we naar waardering, kennis en uiteindelijk naar zelfontplooiing.

Hoewel er van alles aan te merken valt op de Maslow-piramide (zie Wikipedia), zegt het model misschien iets over de manier waarop we onze behoefte aan informatie – aan kennis zo men wil – bevredigen. Zou er een logische volgorde kunnen zitten in hoe we nieuws consumeren? En is die volgorde misschien overhoop gegooid door de verstorende technologie van internet?

Gele pc’s
Sommige producten worden snel beter, maar op onderdelen helemaal niet. Het heeft decennia geduurd voordat je een pc kon kopen met een andere dan een grijze kast. Kennelijk zat niemand op een gele pc te wachten. Dat veranderde toen Apple ontdekte dat die behoefte aan vormgeving – en veel gebruiksvriendelijkheid – niet afwezig was, maar sluimerde. Eerst moest een pc krachtiger, betaalbaarder, compacter en betrouwbaar zijn.

In het klassieke massamediale model van het nieuws – dat nog steeds functioneert, zij het op zijn laatste benen – kun je verschillende productkwaliteiten aanwijzen. Actualiteit, compleetheid, amusementswaarde. Het vermogen om de macht te controleren was een toegevoegde waarde. Dat de krant stipt op tijd werd bezorgd een andere. En betrouwbaarheid – ik geloof die krant – had waarde omdat die zich vertaalde in bijna levenslange verbintenissen (“Ik ben al veertig jaar lid, meneer”).

Maar ontbundeling heeft die samenhang verstoord. En het aanbod van nieuws heeft de hiërarchie van deelbehoeftes overhoop gehaald. Actualiteit is nu schreeuwend belangrijk. Het nieuws moet overal kunnen worden genoten. Informatie moet onmiddellijk bruikbaarheidwaarde hebben, op de individuele consument toegesneden. Dat we kunnen terugpraten (reaguren) lijkt waardevoller dan de afgewogen opinies van deskundigen. Er is minder vraag naar compleetheid dan naar compactheid, minder naar gezag dan naar transparantie, meer naar links dan naar credits.

Niet onwrikbaar
Waarom is Maslow nuttig in dit verhaal? Omdat de hiërarchie van de bevrediging van informatiebehoeftes misschien niet onwrikbaar vastligt. Het lijkt erop dat die zich nog vormt; internet is per slot van rekening nog een onvolwassen medium, het ontwikkelt zich nog volop.

Toen de netwerktechnologie informatie overvloedig maakte, zijn we onze specifieke nieuwsbehoeftes opnieuw gaan indelen, afhankelijk van de mogelijkheden. Eerst wilden we vooral veel weten. Toen moest het snel. Toen op onze persoonlijke maat. Toen bruikbaar. Toen mobiel. Ergens daartussendoor bevredigden we onze behoefte aan communicatie over het nieuws. En gingen we bewegend beeld hoger waarderen dan tekst.

Over de volgorde van die deelbehoeften valt graag te twisten, maar misschien bestaat er een hiërarchie die je de mediamaslow zou kunnen noemen. Als dat zo is, is het heel wel denkbaar dat nieuwsconsumenten – als ze al hun primaire behoeften hebben vervuld – waarde gaan zien en, vooruit, geld willen gaan betalen voor betrouwbaarheid. Dan is de collectieve argwaan jegens de pers misschien slechts een overgangsfase.

Dit is het tweede deel van een korte serie posts over het vertrouwen in de journalistiek. Dit artikel verscheen eerder op het weblog van Henk Blanken.

Posted via email from School of Media @ Windesheim

Onderzoek naar mediabestedingen in Nederland · (via Marketingfacts)

Op 23 juni 2009 presenteerde de Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers het adviesrapport ‘De volgende editie’ (pdf).  De commissie bracht advies uit over de innovatiemogelijkheden binnen de pers op korte termijn en over de toekomst van de Nederlandse nieuws- en opinievoorziening op lange termijn, toegespitst op de rol van de pers. Eén van de aanbevelingen van de commissie was een onderzoek naar de effecten van reclame bij de publieke omroep (landelijke, regionaal, lokaal), om vast te stellen of en hoe dit fenomeen het concurrentieveld in de mediasector beïnvloedt. De Ministeries van OCW en EZ hebben naar aanleiding daarvan besloten onderzoek te laten doen naar hoe de reclamemarkt zich de komende jaren zal ontwikkelen. TNS Nipo en Nielsen presenteerden eind mei de resultaten van dit onderzoek (pdf).

Naast een overzicht van de netto en bruto mediabestedingen over de periode 2000-2009, geeft het onderzoeksrapport een toekomstverwachting van de mediabestedingen:

Op 23 juni 2009 presenteerde de Tijdelijke Commissie Innovatie en Toekomst Pers het adviesrapport ‘De volgende editie’ (pdf).  De commissie bracht advies uit over de innovatiemogelijkheden binnen de pers op korte termijn en over de toekomst van de Nederlandse nieuws- en opinievoorziening op lange termijn, toegespitst op de rol van de pers. Eén van de aanbevelingen van de commissie was een onderzoek naar de effecten van reclame bij de publieke omroep (landelijke, regionaal, lokaal), om vast te stellen of en hoe dit fenomeen het concurrentieveld in de mediasector beïnvloedt. De Ministeries van OCW en EZ hebben naar aanleiding daarvan besloten onderzoek te laten doen naar hoe de reclamemarkt zich de komende jaren zal ontwikkelen. TNS Nipo en Nielsen presenteerden eind mei de resultaten van dit onderzoek (pdf).

Naast een overzicht van de netto en bruto mediabestedingen over de periode 2000-2009, geeft het onderzoeksrapport een toekomstverwachting van de mediabestedingen:


-->

De mediabranche is in Nederland een erg volwassen markt en dit betekent dat de aandelen van de mediumtypen onderling de laatste jaren relatief stabiel zijn. Zo zijn de marktaandelen tussen de mediumtypen vanaf 2005 nauwelijks gewijzigd (met uitzondering van internet). De verwachting voor de middenlange termijn, 2010-2013, is dat de mediabestedingen weer zullen herstellen van de dip in 2009. Met hoeveel precies is afhankelijk van macro economische ontwikkelingen, bedrijfsresultaten en andere factoren die de mediabudgetten van adverteerders bepalen. De volwassen traditionele media zullen elkaar wat procenten marktaandeel blijven afsnoepen alleen het mediumtype internet zal harder groeien dan het marktgemiddelde aldus TNS Nipo en Nielsen.

De grootste verandering bij televisie zal waarschijnlijk te maken hebben met de convergentie met internet. De vraag is niet of dat gebeurt, maar wanneer. Wat traditionele spot advertising betreft is de verwachting dat deze vorm van adverteren redelijk aan het plafond zit als het gaat om de hoeveelheid spots. Dit heeft te maken met regelgeving, maar ook vanuit de markt zelf is er toch wel kritiek op de hoeveelheid spots die er wordt uitgezonden. Radio heeft zijn kracht in de loop van de tijd bewezen, maar er zijn geen tekenen dat er echt grote vernieuwingen bij dit mediumtype aan zitten te komen. Bij de dagbladen is de verwachting dat exploitanten nog meer multimedia platforms zullen gaan aanbieden. De Persgroep daarentegen kiest wel duidelijk voor een één-dimensionale strategie en heeft echt gekozen voor het mediumtype dagblad juist als een goed advertentiemedium. Regionale dagbladen zullen het moeilijk blijven houden. Internet en lokale media zullen steeds meer de rol van regionale dagbladen overnemen. Waardoor op termijn meer regionale titels zullen verdwijnen. Ook bij de publiekstijdschriften is de verwachting dat de ontwikkeling naar meer multimediale platforms zal doorzetten.

Opmerkelijk genoeg verwacht TNS Nipo en Nielsen niet dat internet de komende jaren internet voor grote adverteerders (top 500) het hoofdmediumtype zal worden in plaats van nu bijvoorbeeld televisie of dagbladen. Een heel groot bereik in een korte tijd realiseren zal toch moeilijk blijven op internet aldus de onderzoekers.

De discussie over of iets televisie is of internet wordt nu al gevoerd in de bereiksonderzoeken. Hoort het aantal mensen dat via bijvoorbeeld uitzendinggemist.nl een tv-programma bekijkt nu bij het televisiebereik of het internetbereik of bij beide typen bereik? Eenzelfde discussie zou gevoerd kunnen worden over de papieren krant en de krant online. Deze discussies duiden er ook op dat platforms steeds belangrijker worden in plaats van de individuele mediumtypen.


  •  
  • 177x 228x 0

  • vrijdag 2 juli 2010, 7:15
reageer

Doorsturen of afdrukken

Posted via email from School of Media @ Windesheim

donderdag 1 juli 2010

Jongeren meer online en minder TV · Mediaonderzoek.nl

Jongeren meer online en minder TV

Gisteren publiceerde CBS een bericht over de toenemende online mediaconsumptie bij jongeren ten koste van televisie. In 2009 had 99% van de jongeren van 12 tot 25 jaar toegang tot internet. Negen op de tien jongeren brachten ook dagelijks tijd door op het web. In 2005 lag dit aandeel met 76% veel lager. Jongeren internetten vooral om te communiceren (e-mailen en chatten), voor het spelen van games en downloaden van films en muziek. Jongeren van 12 tot 25 jaar bestellen en kopen online ook steeds meer producten zoals kleding, sportartikelen en kaartjes voor evenementen. Dit aandeel is toegenomen van 46% in 2005 tot 70% in 2009.



CBS stelt verder dat jongeren online veel televisieprogramma’s op elk gewenst moment bekijken. Ze zitten de afgelopen jaren dan ook steeds minder voor de ‘televisie’. Het aandeel 12- tot 18-jarigen dat 10 uur per week of meer tv kijkt via een tv-toestel is gedaald van 76% in 2000 tot 62% in 2008. Het aandeel jongeren dat geen of minder dan 10 uur per week voor de tv zit nam in dezelfde periode flink toe van 24 naar 39%. In minder sterke mate geldt deze trend ook voor de jongeren van 18 tot 25 jaar, aldus het CBS.

Twee weken geleden kwam SPOT naar buiten met het eigen Tijdbestedingsonderzoek. Ook daarin werd melding gemaakt van de lange tijd die jongeren online besteden aan vooral social media.


-->

Posted via email from School of Media @ Windesheim

Google Nieuws

Check out this website I found at news.google.nl

commentaar van Vincent: wegwezen

Posted via email from School of Media @ Windesheim